Net buiten de stadswallen lag sinds mensenheugenis en ver daarvoor de bron die de Bonifatiusbron genoemd werd. In 1622 schreef Pier Winsemius reeds over het bestaan van deze ‘springende Fonteyn’ buiten de stadsvesten, desen Born oft Fonteyn hebben die vande Stadt grooten dienst van om versch water te halen, en is seer goet water voor Brouwers ende de gheheele Burgerye die het ghebruycken.’ Daar had de hele stad dus profijt van en toen het brouwersgilde in 1672 van de Provincie en het stadsbestuur opdracht kregen om de fontein te bedijcken en te beveyligen van ‘t soutwater’, vonden de brouwers dat de Dokkumer burgerij daar best aan kon bijdragen ‘het sij met arbeijten ofte geven van penningen.’

Behalve dat er een dijk om de fontein kwam, werd ook een smalle sloot gegraven naar de stadsgracht. Aan de Zuidergracht kwam een kleine vijver of ‘Brouwersdobbe’ met een putwip, waarmee het water via een houten goot over de weg in pramen geheveld kon worden voor transport naar de binnenstad. Het kan niet genoeg gezegd worden hoe blij de bierbrouwers en de stad waren met hun bijzondere fontein, waaruit altijd voldoende helder water opborrelde en wat bovendien het bier een smaak gaf die tot ver buiten Friesland gewaardeerd werd.

Vóór de aanleg van de waterleiding was de aanwezigheid van zo’n waterbron, vooral in tijden van grote droogte, een niet genoeg te waarderen genot voor Dokkum. Met waterschuiten, maar ook wagens en karren haalde men dan tonnen vol water naar de stad of waterdragers droegen voor een paar centen hun emmers vol helder bronwater naar wie het in de stad zelf niet kon of wilde halen.

In 1866 brak in Nederland een cholera-epidemie uit, die aan meer dan 21.000 mensen het leven kostte. Langzamerhand ontstond steeds meer het besef dat cholera zich via vervuild drinkwater verspreidde. Schoon en veilig drinkwater was van levensbelang en de twee laatst overgebleven brouwers Ivo Hansma en Fokke Ozinga besloten in 1867 om hun bron, gelegen in de gemeente Dantumadeel, waarvan zij het octrooi en het monopolie bezaten om het water van die wel te mogen betrekken, aan de stad Dockum te schenken.

Na een grondige schoonmaak en het aanleggen van een ‘filter’ van grind en houtskool, had de bevolking het genot om zuiver water uit de bron te kunnen halen, waaruit zo lang het Dokkumer bier was gebrouwen dat de stad zoveel welvaart bracht. Daarover volgende keer meer. Proost!

BONIFATIUSBIER SINDS 754

door Warner B. Banga & Piet de Haan

Bonifatiuscolumn