Een molenaar, ook een gediplomeerde en gepassioneerde vrijwilliger met dit zelfde zichzelf aangemeten beroep behoort tot de groep mensen welke men wel aanduidt met de term “ambachtslieden en vaklui”. Nu is dit wel terecht en daarom is sinds kort het ambacht van molenaar tot immaterieel cultureel erfgoed bestempeld. Onze eerste vraag was natuurlijk: “en, krijgen we nu ook subsidie?” Het antwoord hier op moeten we nog steeds krijgen, deze vraag behoort waarschijnlijk tot de categorie “vooral niet op reageren en net doen alsof je het niet hebt gehoord”.

Maar wij zijn natuurlijk geen uitzondering. Een bewijs hiervoor zie ik tegenwoordig dagelijks vanaf de stelling van de Zeldenrust. Beneden zijn al enkele dagen twee stratenmakers bezig met het opnieuw aanleggen van het wandelpad rond de beide stadsmolens. Het is een groot plezier om hier naar te kijken. Het nieuwe zandbed wordt simpelweg met een bats uitgestrooid en vlak gestreken. En met vlak bedoel ik vlak. Zo vlak is mijn ontbijtbordje nog niet eens. De te leggen stenen worden tussen duim en wijsvinger gevat en losjes neergelegd, stuk voor stuk, rij op rij, een enkel tikje met zo’n kromme hamer, en het ligt als een dijk. Ik probeer het zelf ook wel eens bij ons eigen achterom. Het hobbelt als de cakewalk op de kermis en de pogingen om alles weer recht te krijgen met een paar dreunen met zo’n rubber hamer resulteren in te veel gebroken tegels. Petje af dus.

Dit doet mij denken aan het prachtige verhaal van Godfried Bomans: “Hoeden af.” Hierin geeft ook hij een ode aan de vaklieden van weleer, welke toen werden aangeduid met hun werkelijke beroep: metselaar, timmerman, leidekker, loodgieter. Later werden het bouwvakarbeiders, en nog later toen er geen arbeiders meer waren werden het werknemers. Het woord werknemer zegt niets, afijn, lees het verhaal er maar eens op na. U vindt dit in het boekwerkje “Van de hak op de tak”, uitgeverij Elsevier, uitgegeven in MCMLXVI, een schrijfwijze die ik even uit de stoffige kasten van toen gebezigd taalgebruik moest halen, maar al snel het jaartal negentienhonderdenzesenzestig blijkt te zijn. Ken je klassieken.

Ook Bomans was een vakman. Eén der beste in het hanteren van de Nederlandse taal. Tevens een meester in associatief denken, theologisch filosoof en daarnaast humorist afgezet tegen het verdriet. Een man naar mijn hart. Uit zijn werken, waarvan ik een zeer grote verzameling bezit, put ik vaak de nodige inspiratie. Zijn taal is zo langzamerhand wel ietwat bevroren, maar is nog steeds van een zuiverheid die als voorbeeld kan dienen voor menig schrijver en columnist. Er schuilt wel het gevaar in van kopiëren hiervan, maar een echte vakman/vrouw schuwt eigen inzicht en inbreng niet, en zal dit dan ook toepassen.