Ik kreeg de pen door van Akke Brouwer, de woordkunstenares uit Hantum. Verwacht van mij niet, beste lezers en lezeressen, dat ik haar zal evenaren. Verre van dat. Temeer daar de redactie mij gevraagd heeft dit stukje in het Nederlands, voor mij de tweede taal, te schrijven.

Over Dokkum dus. Heb ik wat met Dokkum? Eigenlijk een overbodige vraag. Iedereen die in Oost- of Westdongeradeel geboren en getogen is, heeft wat met Dokkum. En ik ben in Oostdongeradeel (Oosternijkerk) geboren, en in Westdongeradeel (Nes) opgegroeid. Evenwel, voor mijn twaalfde verjaardag wist ik amper iets van de stad. Toen, na de lagere schoolperiode kwam de grote uitdaging: de mulo aan de Stationsweg. In de middagpauze fietste ik naar de Oranjewal. Mijn beppe woonde in het pand waar later bierpompen en muziekboxen nadrukkelijk aanwezig waren.

De mulo was geen succes en op mijn veertiende zei ik de school én Dokkum vaarwel.
Maar de stad hield mij in haar greep. Een jaar later – in 1961 – was ik stuurman, lichtmatroos, schrobber en schilder op de ‘Rinske’, een binnenvaartschip van 128 ton dat zand en grind naar Dokkum vervoerde. Die lading werd gelost bij de NVB aan de Altenastreek, of bij Vermeulen op de Hoge Dijken.
Met name het lossen bij Vermeulen had heel wat voeten in de aarde, want die 100 meter trekvaart was te ondiep voor de zwaarbeladen ‘Rinske’. Dus werd er eerst een deel bij de NVB gelost om dan op volle kracht de trekvaart in. Dat leverde stinkend blauwzwart schroefwater op. Meer glijdend dan varend kwam het schip bij de losplaats. Na het lossen volgde een ander karwei. Om met het lege schip terug onder de brug door moest eerst de stuurhut worden afgebroken, vier meter verder volgde de wederopbouw. De wijde wereld trok, maar jaren later was ik terug en vond mijn geliefde in de eerder summier aangeduide Pondorosa.

Wij verlieten Dokkum om elders te gaan wonen en werken. Echter, wij wisten toen al dat wij eens terug zouden keren. Er is tenslotte maar één Dokkum. En dat is geen holle frase. Als je jong bent heb je er weinig oog voor, ouder geworden en in de loop der jaren veel steden en dorpen bezocht hebbende, weet ik dat Dokkum een juweeltje is, en bovendien een erg gezellige stad. Elke dag ervaar ik dat als wij ’s middags onze kuier over de bolwerken maken, door de binnenstad lopen en ons koesteren in de nestwarmte fan onze eeuwenoude en toch altijd weer nieuwe inzichten gevende woonplaats. Dokkum roept historische beelden én vergezichten op. Sta ik op de Zijl en kijk ik naar het oosten dan zie ik in gedachten de zeilen van de handelsschepen, komend uit verre landen, met onze stad als bestemming. Ik zie de oorlogsschepen die aan de kade voor het Admiraliteitsgebouw liggen. Gereed om bij het eerste bevel van de Staten van Vrieslandt uit te varen om de belangen van de burgers van Dokkum en wijde omtrek te verdedigen.

Maar ik zie ook de Centrale As, de betere verbinding met de rest van de wereld. Een wereld die naar Dokkum komt, en daar niet wordt afgeschrikt door vierkante, lege en verwaarloosde gebouwen, maar verwelkomd wordt door een open en in groen en bloem versierde Tulpenstad. Ik zie een stad met een innovatief en krachtig bestuur met visie en durf. Dat, door zakelijke contacten te leggen, werk creëert voor haar bewoners. En dat dusdanig aanstuurt, dat ook de toeristen Dokkum graag blijven bezoeken. De stad is het waard!

Bij dezen geef ik het stokje door aan Minne Boelens, een ras-Dokkumer en bij velen van u welbekend.

Anders Minne Rozendal is momenteel één van de productiefste Friese schrijvers. Hij schreef meer dan honderd korte verhalen voor het Friesch Dagblad, waarvan een aantal gebundeld is in ‘Hupsakee en oare ferhalen’. Ook werden verhalen van zijn hand in diverse Friese verhalenbundels opgenomen. Daarnaast gaf de ‘KFFB De Fryske boekeklub’ twaalf romans van hem uit. De dertiende roman: ‘It Sunhouse-mystearje’ komt binnenkort uit.