Het is een dag die wij omschrijven als roezig. Een stevige wind die niet helemaal zeker weet uit welke hoek hij eens zal waaien. Jagende wollige wolken die een mooie rol spelen in het schouwspel van licht en schaduw. Toch niet zo veel bezoek op de molen. Het koffiezetapparaat geeft rochelend aan dat we nu wel een kopje kunnen inschenken. In het kantoortje zit het behaaglijk en er is altijd wel wat te bespreken. De geluiden van de molen kennen we zo goed, dat we al weten dat er bezoek komt als dat nog maar op de eerste verdieping is. Zo te horen een al wat ouder persoon, of iemand die erg voorzichtig is op de voor hem of haar onwennige trappen.

Een niet al te groot manspersoon duikt op uit het trapsgat en kijkt zeer bedremmeld om zich heen. Een bedremmeldheid van verbazing, verwondering en ontzag. Minutenlang drentelt hij rond in de molen en op de stelling. Het is het soort drentelen waaraan je kunt zien dat hij tot de groep mensen gerekend kan worden die in een beschermde omgeving leven. Niet verlegen, maar helder, open, onbevangen en popelend om allerhande vragen te stellen. Op onze vraag of hij ook koffie wil, komt het antwoord dat hij onrustig wordt van koffie, en dat hij altijd thee krijgt in het tehuis. Nou nee, thee hebben we niet, maar wie ben jij? “Ik ben Hans, en hoe heten jullie?” Dat is een vraag die hier niet veel gesteld wordt.

“Ik heet Evert”. “Oh, dat is een mooie naam, en hoe heet die andere mijnheer?”. Iemand met manieren dus. “Die andere heet Karel”. “Dat is ook een mooie naam”. ‘Nou” zegt Evert, “dat vind ik eigenlijk niet hoor”. Met een blik van ongeloof geeft Hans duidelijk aan dat hij dat wel vindt. Een man met principes. “Hoe ben je hier Hans, en waar woon je? “ Hans was op de fiets en moest bijna twintig kilometer fietsen om bij de molen te komen, en hij wist de weg wel. Hij had in Dokkum gewoond. “En weten ze wel dat je hier bent, en weet je de weg ook wel terug? “ Dat was allemaal geen probleem, maar of wij wel even een briefje wilden schrijven dat hij hier op de molen was geweest. Op zo’n mooie ansichtkaart van de molen hebben we dit even ingevuld. “Oh, die krijgen ze niet, die hang ik boven mijn bed. Dan kan ik er naar kijken en dan weet ik weer hoe mooi het hier was”. Hans schreef ook zijn naam in het gastenboek. Met grote kunstige letters. Toen hij weer weg fietste keken wij hem na van boven af en zeiden tegen elkaar: “dat was Hans”, en deden er verder het zwijgen toe.